‘Sittin’ in the mornin’ sun
I’ll be sittin’ when the evenin’ comes’

Terwijl ik over het water staar, probeert het lentezonnetje uit alle macht mijn vermoeide lijf op te warmen. De koele bries probeert juist de kou in mijn lijf stevig vast te houden. De laatste dagen is er een niet te stoppen chaos in mijn hoofd. Vinny kijkt me vragend aan: ‘Wanneer lopen we nou verder?’ Ik weet het niet. Ik wil even niets meer. Ik ben moe. Ik wil rust. Rust in mijn hoofd. Rust in mijn lijf. Ik wil dat de storm gaat liggen.

Dochterlief kwam die ochtend de hond al vroeg brengen. Ik was net terug van mijn wandeling in het park maar wanneer Vinny bij mij is, wil hij maar één ding, naar het park en wel nu direct! Vermoeid doe ik hem aan de riem en loop terug naar het park. Vrolijk huppelt hij mee naar het strandje waarbij hij me om de 7 seconden vragend aankijkt of ik het ook nog naar mijn zin heb. Na wat stokken gegooid te hebben bij het water, ga ik op een bankje zitten en staar in de verte. Het ochtendzonnetje voelt als een warme knuffel om mijn lijf. Vinny springt vrolijk naast me op het bankje en kijkt me weer guitig aan: ‘Wat gaan we nu doen?’

Nu gaan we zitten en we doen niets. Na maandenlang, of misschien wel jarenlang, kneiterhard gewerkt te hebben, is de koek op. Ik zit en ik staar. Ik ben gewoon moe. Moe van alles. Ergens in mijn achterhoofd danst het liedje van Otis. ‘I’m just sittin’ on the dock of the bay. Wastin’ time’. Ik ben nooit het type geweest, wat stil zit en niets doet. Wasting time was iets wat mij nooit lukte. Er was altijd wel iets te doen. Kinderen opvoeden, een project afmaken, een opdracht aannemen, een nieuw boek schrijven, huiswerk voor een nieuwe cursus, huishoudelijk werk zoals de was of gewoon schoonmaken. Er was altijd wel iets. Als ik ook maar dacht dat er niets was, dan zorgde ik er voor dat er wel iets was. Zolang ik maar niet stil hoefde te zitten. Maar niet vandaag. Vandaag zit ik op een bankje. In het zonnetje. Te staren. In het niets.

Twee ganzen vliegen luid schreeuwend achter elkaar voorbij. Alsof de één is vreemdgegaan en de ander zit hem, of haar, woest achterna. Verderop zie ik een vrouwtjeseend hard wegrennen voor een mannetjeseend. Overduidelijk een gevalletje van bindingsangst, denk ik bij mezelf en moet er heel stiekem wel om lachen. De mier die ik gefrustreerd en mopperend om mijn voeten heen zie lopen, kan maar geen opening vinden in de hard geworden grond en de schittering op het water doet me denken aan een magisch Disneymomentje. Ik wil hier nooit meer weg.

‘Sittin’ here restin’ my bones
And this loneliness won’t leave me alone’

Mijn telefoon bliebt. Ik zie een berichtje van mijn moeder binnenkomen, ze heeft nog steeds mailproblemen. Ja lastig als je de wekelijkse mail van de AlbertHeijn niet op tijd krijgt. Zonder te antwoorden draai ik mijn telefoon om en leg hem weer terug op het bankje naast me. Maar al snel rinkelt ie opnieuw. Dochterlief, ook zij heeft wat nodig. Moe. Gewoon moe. Laat mij hier voor altijd in het zonnetje op dit bankje zitten.

‘Look like nothin’s gonna change
Everything, still remains the same
I can’t do what ten people tell me to do
So I guess I’ll remain the same, yes’

Dan hoor ik een speciaal bliebje op mijn telefoon. Ik lees de tekst. Voordat mijn brein ‘Nee, niet antwoorden’ kan schreeuwen, heb ik alweer geantwoord. Ik kon het niet laten. Maar dan, in plaats van een tekstbericht, wordt er gebeld en een voor mij zo bekende stem vraagt hoe het gaat. ‘I’m sitting on a bench and doing an Otis.’ Hij lacht. Het ijs is weer gebroken of misschien gesmolten. Ik weet het niet meer maar ik zit op een bankje, in het zonnetje en ik wil hier nooit meer weg.

Het gebeurt niet heel vaak maar maar soms kan het toch nog met mijn gewelddadige verleden zomaar ineens opspelen. PTSD noemen psychologen dat. Getriggerd door simpele dingen. Ik weet nooit wanneer maar als het komt, dan komt het hard en snel. Meestal weet ik er zelf wel een draai aan te geven maar deze keer leek het me niet te lukken en vroeg ik de avond ervoor voorzichtig na lang twijfelen om hulp. Vijf minuutjes maar. Ik heb een hekel aan  hulp vragen. Helaas lukte dat niet voor hem maar wat gisteravond niet lukte, werd vandaag goed gemaakt met meer dan een uur. Mijn brein, wat sinds de avond ervoor meer leek op een nascar-circuit; een gesloten cirkel aan gedachtes, die niet te stoppen waren met her en der crashes, leek nu ineens de geblokte vlag te krijgen. De gedachtes verminderden vaart, mijn mondhoeken krulden wat op en de razende gedachtes leken tot stilstand te komen. Ik adem uit. Rust.

‘Now get your ass back home and get to work!’

Iedereen die onze gesprekken zou volgen zou al snel conclusies trekken door al die sarcastische opmerkingen en beledigingen over en weer. Maar wij snappen elkaar. Dus ik haal mijn kont van de bank en begin terug te lopen. Stap voor Stap. Ik moet wel. Hele dagen als een lunatic op een bankje zitten, is een luxe die ik me niet kan veroorloven. Althans, niet zonder mijn huis kwijt te raken. Vinny springt enthousiast op, als hij ziet dat we nu echt terug gaan. Twee uur op een bankje in het park was zelfs voor hem een overkill aan park.

‘Thank you for your call.’ zeg ik nog snel voordat hij op moet hangen. Ik waardeer het meer dan hij ooit kan beseffen. Als ik naar huis loop zet ik mijn muziek weer aan. Ik laat Otis op het bankje achter. Als Cher begint te zingen, knik ik instemmend. You havent seen the last of me…

‘I’ve been brought down to my knees
And I’ve been pushed way past the point of breaking
But I can take it. I’ll be back. Back on my feet
This is far from over. You haven’t seen the last of me’

Loading